De apostolische beweging is ontstaan in Engeland, in het begin van de 19e eeuw. Het was een turbulente periode: industrialisatie en massaproductie brachten welvaart, maar ook heimwee naar het plattelandsleven van weleer. Sommigen verlangden ook terug naar de eenheid van de eerste volgelingen van Jezus: de apostelen.
Rond 1830 werd de eerste Apostolische Kerk gesticht en werden er opnieuw apostelen aangewezen. Vanuit dit begin zijn er over de gehele wereld vele apostolische stromingen ontstaan die ondanks de gemeenschappelijke herkomst, elk een eigen karakter hebben met soms grote onderlinge verschillen.
In Nederland zijn sinds 1863 apostolische gemeenschappen. In 1951 splitste een aanzienlijke groep zich af onder de naam Het Apostolisch Genootschap. Aanleiding was de opvolging van de in 1946 overleden apostel Van Oosbree: in zijn testament had Van Oosbree een opvolger aangewezen, formeel echter lag deze beslissing bij de Duitse moederkerk. Uiteindelijk leidde dit conflict in 1951 tot de stichting van Het Apostolisch Genootschap.
Naast het vraagstuk van de opvolging waren in Nederland de opvattingen over goed en kwaad fundamenteel veranderd, mede door de Tweede Wereldoorlog. De verschrikkingen en het geweld van twee wereldoorlogen stelden de zekerheid van een almachtige God ter discussie: hoe kon je na de Holocaust nog geloven in macht die dit toestond?
Binnen het Apostolisch Genootschap groeide de overtuiging dat goed en kwaad voortkomen uit de mens zelf. Mensen zijn zelf verantwoordelijk om universele waarden zoals barmhartigheid, gelijkwaardigheid en vergevingsgezindheid in de wereld te brengen. Tegelijk geloven we dat alles voortkomt uit dezelfde oorsprong. Het geeft ons een gevoel van verbondenheid met alles wat is. Deze ontwikkelingen leidden tot wat het genootschap nu is: een plaats voor religieus-humanistische zingeving.