Een nieuwe morgen

Een nieuwe morgen’ is een orgelbewerking van het lied ‘Hoor, moede zielen’. Dit lied is te vinden tussen de aanvullingen van de bundel Zangkoor-liederen der Hersteld Apostolische Zending-Gemeente in de eenheid der Apostelen in Nederland en koloniën, Band I, onder nummer 113, en in de zangkoorliederenbundel van 1983 van Het Apostolisch Genootschap onder nummer 128. Uit de oudste van de twee bundels is op te maken dat het om een bewerking gaat van een al bestaand lied. Uitdrukkelijk is in deze uitgave vermeld dat het auteursrecht bij de HAZG berust.

Hoewel er tekstuele verschillen zijn, is ‘Hoor, moede zielen’ kenmerkend voor apostolischen. De tekst bevat de essentiële belofte dat wat er ook in het leven gebeurt, de Apostel er in ieder geval en altijd zal zijn waar God als bron van kracht, troost, vrede en liefde te vinden is. Daarbij blijft het niet. De naam ‘Apostel’ wordt in de uitgave van 1983 ook gebruikt als
‘verdichting’, om samen te vatten van wat in de gemeenschap bij broeders, zusters en jeugd kan worden gevonden: ‘Hoor, moede zielen die naar laaf’nis smachten, weet, in het Vaderhuis wachten levenskrachten.’* De titel van de orgelbewerking is ontleend aan het tweede couplet.

De tekst en de rustige, eenvoudige muziek zullen velen in perioden van grote maatschappelijke en geestelijke ontreddering tot steun en troost zijn geweest. De sfeer die de muziek kan oproepen en het feit dat het om een lied gaat uit het apostolische cultuurgoed, zijn aanleiding geweest om er een orgelbewerking van te schrijven. Deze bewerking kan worden gebruikt voor aanvang van de eredienst, voor een moment van verstilling tijdens de dienst en bij de rondgang.

*Zie voor de veranderingen in de plaats van de Apostel M.M. Slok-Zwaan, ‘De apostel in de liederen. Van hoe het was naar zoeken in het nu’, in: De Stroom 111, nr. 9 (sept. 2005), p. 16-18 en J.N. Bremmer, Van zendelingen, zuilen en zapreligie. Tweehonderd jaar godsdienst in Nederland en Het Apostolisch Genootschap (Zevende J.H. van Oosbreelezing; Delft 2005), p. 32-33