Toen en nu

Over de jeugdverzorging: wat veranderde er?


Ervaringen in de jeugdverzorging kunnen uiteenlopen. Voor De Stroom keek Hans Reinold (58) uit de gemeenschap Tilburg terug op zijn persoonlijke belevenissen. Hieronder kun je de volledige versie lezen van zijn persoonlijke verslag. Een wel of juist niet herkenbaar verhaal?

Tekst: Hans Reinold
Illustraties: Natasja Scharenborg

De Stroom 2022, nr. 1 - Achtergrond jeugdverzorging

Kleine catechisatie

In het najaar van 1969 zit ik met een groepje leeftijdsgenoten van een jaar of zes om de ronde tafel in de spreekkamer van het gebouw van het Apostolisch Genootschap aan de Peperstraat in Gouda. Het is zondagochtend. In de grote zaal vindt de eredienst plaats, wij hebben ondertussen ‘kleine catechisatie’ zoals dat heet. We hoeven niet meer naar de kinderoppas, maar komen tijdens de dienst bij elkaar om onderwezen te worden over de waarden en normen binnen het genootschap. Na afloop van de samenkomst gaan we samen zingen. Voor mijn neus liggen de kinderkoorboekjes al klaar op de hoogpolige tafelsprei. Even ben ik in gedachten bij mijn oma in Doorn. Zij heeft er net zo een op tafel liggen.

Het is lekker warm in de spreekkamer en het ruikt er naar sigarenrook. Er is één kachel in het gebouw, een grote zwarte, die achter in de aangrenzende grote zaal staat. Boven, waar de bijzalen zijn, is het nu veel te koud. Daar gaan we straks nog wel even naartoe om de liedjes te oefenen. En dat vind ik best, want van zingen krijg ik het lekker warm. Het zal niet lang meer duren trouwens, voordat dit alles verandert; er wordt namelijk druk gewerkt aan een nieuw gebouw in Bloemendaal, een nieuwbouwwijk aan de noordkant van de stad.

We praten deze ochtend over een Bijbelverhaal, maar ook over het aanstaande kerstspel, het laatste in dit gebouw, waar we met de kinderen van de kleine catechisatie aan mee gaan doen. Aan het kleuterkerstspel welteverstaan. Waar dat precies over gaat, weet ik niet meer, maar ik houd van verkleden, toneelspelen en zingen, dus plezierig wordt het in elk geval.

En natuurlijk doen we ook mee met het ‘declamatorium’; dat is een soort eindeloos lange eredienst op kerstavond. Tegen het einde daarvan mogen wij met een kaarsje in de hand naar voren lopen. We hebben ook een schild vast met een letter erop. Dat draaien we dan allemaal tegelijk om, zodat er een woord of zin wordt gevormd. Fantastisch! De hele avond in blauwe broek met witte blouse in de zaal zitten rotzooien met een nepkaars (aan-uit, aan-uit, aan-uit) tot iemand daar genoeg van krijgt, ze allemaal afpakt en we overgaan tot ander vermaak, met papieren zakdoekjes en het zilverpapier uit een rolletje pepermunt.

Eerste kring

In 1970 is het nieuwe gebouw in Gouda klaar en dat wordt feestelijk geopend. Het is ook het jaar waarin binnen het Apostolisch Genootschap afscheid wordt genomen van de catechisaties en de zogenaamde ‘jeugdkringen’ worden geïntroduceerd. Het zijn er vijf en elke jeugdkring heeft een op leeftijd toegesneden apostolische canon met bijbehorende werkinstructies; ‘richtlijnen’ heten die. Ik glijd soepeltjes van de kleine catechisatie naar de eerste jeugdkring. De veranderingen die dat met zich meebrengt worden voor mij volledig overschaduwd door de verhuizing naar het nieuwe gebouw. Alles is daar zo mooi! De zalen zijn praktisch en warm, de gangen fraai en licht en het geheel is voorzien van allerlei faciliteiten. Als klap op de vuurpijl wonen wij er heel dicht bij. Het maakt allemaal zo’n indruk op mij, dat zaken als een andere inhoud van de kringbijeenkomsten, andere werkvormen en nieuwe kinderkoorliedjes me nauwelijks opvallen.

Ter gelegenheid van de opening van het nieuwe gebouw in Gouda én zijn verjaardag, vereert ook de toenmalige apostel L. Slok ons in die periode met een bezoek tijdens de eredienst op zondag. Ik behoor tot de uitverkorenen die hem een boek cadeau mogen geven namens alle eerste jeugdkringen van Nederland en daarbuiten. Ik vind dat superspannend. Het is mijn eerste persoonlijke ontmoeting met deze voor het genootschap zo belangrijke man. Ik vind het zelfs zó spannend, dat ik voorafgaand aan de dienst een gebakje afsla – dat is mij nog nooit gebeurd! Mijn eerste ontmoeting met de apostel verloopt niet soepel. Hij haalt tijdens onze kennismaking een woordgrap met me uit, die bij mij niet goed valt. Hoe ik heet, vraagt hij, en ik noem mijn naam, waarop hij vraagt of ik die naam een ‘mooiere klank’ wil geven. Ik ontken. Ik vind mijn naam mooi genoeg, daar hoeft niets aan veranderd te worden. De vraag maakt me boos en ik raak geëmotioneerd. Daarmee krijgt het gesprek blijkbaar een onverwachte wending. De apostel ziet dat in en spreekt vervolgens van een misverstand. Ik vat dat op als een excuus en mijn boosheid zakt. Ik denk: het is leuk op de jeugdkring, maar met die apostel moet je opletten ...

Tweede kring

De tijd vliegt en ik zit inmiddels op de tweede kring. De groep is aanmerkelijk groter geworden. Dat komt, denk ik, doordat ons nieuwe gebouw in een nieuwbouwwijk staat. Het trekt blijkbaar jonge gezinnen aan, want er verschijnen nieuwe gezichten op de kring. Zo veel zelfs dat de kring nu in meerdere groepen is verdeeld. Die kleine groepen zijn ook eigenlijk wel praktisch, want we gaan uit de Bijbel lezen. Die staat namelijk centraal op de tweede kring. Om de mijne zit een mooie paarse omslag, waarop mijn naam en het embleem van het genootschap zijn geborduurd. Elke week lezen we op de kring een Bijbelverhaal, om beurten een stukje. En dat duurt toch lang! De blaadjes van de Bijbel zijn zo dun en de letters zijn zo klein dat er geen einde aan komt! De jeugdverzorgers doen hun stinkende best, maar geregeld stranden ook zij in de mistige metaforen en ethische dilemma’s waarmee de verhalen zijn gelardeerd. Ik benijd ze niet. Wat een geluk als er soms bij toeval iemand op de kring is die de verhalen zélf kan vertellen, die ze snapt en ontraadselt. Veel spannender. En de tijd vliegt dan voorbij. Waaróm we die Bijbelverhalen lezen? Dat blijft voor mij vaak een raadsel. Maar niet als de verhalenverteller er is. Die weet het!

Ook in het kerstspel spelen de Bijbelverhalen in deze periode een rol, meestal in het tweede bedrijf. Mijn vader en moeder doen er dit jaar aan mee. Papa is Abraham en mama speelt Sarah. Abraham is een oude man en Sarah een jonge vrouw. Het verhaal gaat dat Sarah in verwachting raakt van hem. Dat is koren op de molen van mijn moeder, die in het echt ook een stuk jonger is dan mijn vader. Ze grapt dus thuis geregeld over de plicht die hij blijkbaar nog dient te vervullen.

Verder horen we niet veel over de Bijbel en zeker niet tijdens de eredienst. Dan ligt de ‘hartensuiting’ (zo heet de wekelijkse brief van de apostel in die tijd) wel plechtig op de opengeslagen Bijbel op de dientafel, maar daar blijft het bij. Op een zondag kijk ik stiekem of de Bijbel soms op een bijzondere bladzijde ligt opengeslagen, maar ik kom tot de conclusie dat hij vooral in het midden openligt, zodat de hartenuiting er niet afglijdt. Later verandert dat weer. Dan zie ik voor aanvang van de dienst iemand driftig bladeren in de Bijbel, die dan op een bepaalde pagina open moet liggen. Dat levert soms een scheve ondergrond op en daar heeft de voorganger die ochtend dan weer last van. Ik vind dat erg amusant.

Derde kring

Inmiddels ben ik op de derde jeugdkring beland en is het 1977. Het is de tijd van ontdekken, van uitvinden wie je zelf bent en van wie die ander is. Daar hebben we het op de jeugdkring ook geregeld over, maar dan in mindere mate over de fysieke kant ervan, als je begrijpt wat ik bedoel. Ik herinner me uit die periode de kringfeestjes waar van alles gebeurt wat God (lees: de apostel) verboden heeft. Ik denk er met veel genoegen aan terug.

Net als aan de gesprekken op de derde kring. Die zijn losjes en ontspannen en vooral gericht op het hebben van een nuttig gesprek. De richtlijnen worden vaak (zo niet altijd) openlijk aan de kant geschoven ten faveure van de onderwerpen die wij zelf willen bespreken. Het plaatselijk middelpunt van de jeugdverzorging (een soort lokaal opperhoofd) weet ervan, maar laat het voor wat het is. Ik denk nu achteraf dat deze houding in Gouda mijn generatie aldaar voor veel onheil heeft behoed. De meesten van deze mensen, die ik vandaag de dag nog ken, zijn nog net zulke vrijdenkers als destijds op de kring. Ik leer er vooral: wees jezelf en wees waakzaam als ‘men’ met regeltjes komt.

Confirmantenkring

In 1979 ga ik naar de confirmantenkring, waarop de deelnemers zich voorbereiden op de confirmatie: een uitgesproken belofte aan de apostel om zich aan het gedachtengoed van het genootschap in woord en daad te confirmeren. Dat klinkt heftig en dat is het ook, wordt mij verteld. Het ritueel is inmiddels gewijzigd in een bevestiging van het lidmaatschap en dat klinkt al minder zwaar.

Ik herinner me uit die tijd, nu ruim veertig jaar geleden, dat we vooral veel lol hebben. Onze confirmantenkring bestaat uit een heel gezellige en ook hechte groep jonge mensen. We kennen elkaar goed, hebben plezier in samen zingen op het jeugdkoor en in andere activiteiten. En we spreken ook geregeld af met leeftijdgenoten uit andere gemeenschappen. Het is een gemêleerd gezelschap, waarin ik automatisch aansluiting zoek en vind bij gelijkgestemden. We vertellen elkaar apostolische moppen. Over die broeder die achter in de zaal een shagje zit te rollen en dan, als ik er wat van zeg, van de weeromstuit mijn glas bier omstoot. Of over die voorganger die bidt: ‘O heer, o heer, mijn broek scheurt weer. O herder, o herder, hij scheurt steeds verder! O God, o God, nu is hij helemaal kapot!’

De gemeenschap Gouda bestaat voor een groot deel uit hoogopgeleide mensen. Kritische denkers, van wie je veel kunt leren en van wie velen belangrijke bijdragen zullen leveren aan de ontwikkeling van het genootschap. Zo zijn er altijd kritische geluiden om mij heen. Ook thuis, waar vooral mijn kunstzinnige moeder zich verzet tegen alles wat met hiërarchie en ‘hoe het hoort’ te maken heeft. Als vrouw heeft zij daar - net als mijn zus – in die tijd ook aanmerkelijk meer last van dan ik, die geen rokken draagt en niet van lang haar houdt. De mening die mijn moeder en zus delen botst dan ook geregeld met de conservatieve opvattingen van mijn gevoelige vader. De woordenwisselingen aan onze keukentafel, die daar het gevolg van zijn, verhelderen mijn gedachten en behoeden mij voor een ongenuanceerd oordeel over tal van zaken.

Wie wil er van dit alles afscheid nemen? Ik in elk geval niet. Ik kies voor deze mensen, maar van een bewuste keuze voor of tegen het genootschap is bij mij geen sprake, laat staan van een keuze die gebaseerd is op een bijzondere persoonlijke relatie met de apostel. Geen denken aan. En zo wordt het 1981 en doe ik als achttienjarige mijn confirmatiebelofte in het gebouw in Bussum. De verdieping en verdere uitwerking van deze confirmatie komt pas veel later, wanneer ik echt op onderzoek uitga naar het geloofsverhaal van het Apostolisch Genootschap en naar de diepere beweegredenen van apostolische mensen.



Jongerenkring

Na het eindexamen middelbaar onderwijs in 1982 is mijn inschrijving aan de Hogeschool Utrecht zoekgeraakt. Een paar telefoontjes verder blijk ik nog terecht te kunnen aan de Revalidatie Academie in Hoensbroek, dus vertrek ik naar Limburg. Op een avond gaat de bel en staat een jeugdverzorger uit de gemeenschap Heerlen voor de deur. Of ik trek heb in een biertje, vraagt hij. Dat is het begin van een gezellige studietijd, waarin kritisch denken weer een andere dimensie krijgt. De apostolische cultuur in deze gemeenschap is er één van ‘die van boven de rivieren gaan ons echt niet vertellen hoe het hier moet’. De jongerenkring bezoek ik nooit, want die is er niet. De jongeren doen gewoon mee in de gemeenschap, treffen elkaar bij iemand thuis, gaan samen fietsen op zondagmiddag of met z’n allen in mijn 2CV (‘lelijke eend’) naar het jeugdorkest: twee uur heen, drie uur repeteren en dan weer twee uur terug.

Hoewel ik ook ‘van boven de rivieren’ kom, word ik snel in de groep opgenomen. Daar moet ik echter wel iets voor doen, namelijk ‘normaal’. Limburgers houden niet van arrogantie en dat is mij snel duidelijk gemaakt. Niks apostolische exclusiviteit. Doe maar normaal. Voor mij is het een wake-upcall. Ik ben al aardig kritisch over de interne organisatie van het genootschap, maar nu bedenk ik me dat er toch ook iets schort aan de relatie van het genootschap met de samenleving als geheel. Ik wil daar iets aan doen, maar wat? Ik realiseer me dat ik door mijn apostolische opvoeding, waarvan de jeugdkring ook zeker onderdeel uitmaakt, ben uitgegroeid tot een kritische denker met een sterk moreel kompas. Dat komt mijzelf tot dusver prima van pas, maar ik blijf zitten met de vraag hoe ik deze verworvenheid op een positieve manier voor het genootschap kan inzetten. Het zal nog zeker tien jaar duren, voordat ik hier een antwoord op vind en mij zet aan het (her)schrijven van liedteksten voor het genootschap. Maar dat is weer een heel ander verhaal.